Genootschap voor Geschiedenis te Brugge vzw

EN | FR

Genootschap voor Geschiedenis te Brugge vzw

De Handelingen 2025/1 zijn verschenen

Het eerste nummer van de jaargang 2025 van de Handelingen is  verschenen. Alle leden ontvingen het nummer inmiddels in de brievenbus. Een abonnement nemen op de lopende jaargang is nog steeds mogelijk: lid worden.

De nieuwe Handelingen tellen twee peer-reviewed artikels, twee korte bijdragen en als vanouds enkele boekbesprekingen en kroniekberichten.

 

Peer-reviewed artikels

Wim De Clercq, Tomas Bradt, Kristof Haneca, Jan Trachet en Maxime Poulain – De portus de Letraswerf en de vroegste stadsontwikkeling van Damme: archeologische en cartografische identificatie

Archeologische en cartografische studie leverden nieuwe inzichten op over de locatie, vorm en evolutie van de eerste bewoning en havenactiviteiten in Damme, en blaast daarmee vooral ook nieuw leven in het oude debat omtrent Littersuerua, de illustere veronderstelde voorloper van de eerste Zwinstad. Bij uitbreiding werpt dit onderzoek ook licht op de locaties en complexe mechanismen die speelden in de embryonale fasen in de ontwikkeling van het Brugse voorhavensysteem langsheen de Zwingeul in de decennia volgend op haar vorming in 1134. In deze bijdrage wordt in een eerste deel stilgestaan bij de historisch-economische context van Litterswerve, de hypothesen over de ligging en de archeologische, chronologische en topografische identificatie van de site. Centraal staat het onderzoek langs het opvallend gebogen tracé van de Burgstraat, een stadstopografisch relict van een eerste tot heden onbekende dijk waaronder zich de resten van een nederzetting bevinden die we als Litterswerve identificeren. In een tweede deel wordt mede op basis van voorgaande een proeve tot aangepaste stadstopografische ontwikkeling van de middeleeuwse stad Damme opgebouwd. Deze studie toont het grote belang en zelfs de noodzaak aan van het hanteren van verschillende complementaire onderzoeksdisciplines voor het ontrafelen van de processen van stadswording en de verdere stadstopografische evoluties. 

Lennert Lapeere – Houtskeletbouw in laatmiddeleeuwse Vlaamse steden. Een bouwhistorische en archeologische analyse van houten stadswoningen tussen 1200 en 1500

Hout was gedurende de late middeleeuwen een essentieel bouwmateriaal voor laatmiddeleeuwse stadswoningen. Een studie van de voornaamste constructiemethode het houtskelet, bleef uit door een gebrek aan bronnen. Bouwhistorisch en archeologisch onderzoek sinds de jaren 1990 brengt steeds meer sporen van houtskelet aan het licht en maakt een eerste synthese mogelijk. Binnen het graafschap Vlaanderen komen twee hoofdtypes voor namelijk een houtskelet als een opeenvolging van dwarsgebinten en liggerbouw. Definities van beide types, bouwkundige terminologie en funderingswijzes van laatmiddeleeuwse constructies vormen het vertrekpunt van deze paper. Vervolgens komen de bouwhistorisch bestudeerde constructies van het eerste type aan bod. Dankzij een rijke onderzoekstraditie is vooral Brugge goed gerepresenteerd met enkele woningen met een gedeeltelijk bewaard houtskelet of bewaarde houten gevels, ook Gent, Kortrijk en Aalst zijn vertegenwoordigd. Het tweede type, de liggerbouw is voornamelijk gekend vanuit archeologisch onderzoek. De restanten van de woningen bestaan uit (bak)stenen funderingen van sokkels, lemen vloeren en haardplaatsen. Voorbeelden zijn opgegraven in grote steden zoals Ieper en Sluis, maar ook kleinere steden zoals Aalst en Ronse zijn vertegenwoordigd.  

 

Bijdragen

 

Vincent Debonne en Kristof Haneca – Middeleeuwse huizen in Brugge. (Her)ontdekkingen langs de Kraanrei

Kurt Priem – Postmortale keizersneden door priesters: een grensoverschrijdende praktijk uit de achttiende en negentiende eeuw?

In de post-tridentijnse priesteropleiding werd er veel aandacht besteed aan een juiste bediening van de sacramenten. In zijn Embryologia sacra (1745) schreef kanunnik Franciscus Emmanuel Cangiamila dat bij een overleden zwangere vrouw de foetus uit de baarmoeder moest worden gehaald om deze geldig te kunnen dopen en dat pastoors desnoods zelf deze ingreep moesten uitvoeren. In de 19de eeuw zijn in onze streken enkele gevallen bekend waarin pastoors effectief zo’n postmortale keizersnede verrichtten, met name Johannes Lambertz in Tildonk (1827) en Petrus Jacobus Naert in Schuiferskapelle (1835). Dit leidde evenwel tot politieke controversen en zelfs tot een rechtszaak in het geval van onderpastoor Carolus Eugenius Legein van Aartrijke (1867), die de vroedvrouw tot een keizersnede op een dode vrouw had aangezet. Onder invloed van theologen als de latere kardinaal Thomas Gousset nam de rooms-katholieke Kerk tegen het einde van de 19de eeuw dan ook definitief afstand van deze controversiële praktijk.