De Handelingen 2024/1 zijn verschenen
Het eerste nummer van de jaargang 2024 van de Handelingen is verschenen. Alle leden ontvingen het nummer inmiddels in de brievenbus. Een abonnement nemen op de lopende jaargang is nog steeds mogelijk: lid worden.
De nieuwe Handelingen tellen drie peer-reviewed artikels, een korte bijdrage en als vanouds enkele boekbesprekingen en kroniekberichten.
Peer-reviewed artikels
Janny van Doorn – Het stedelijke belang van zeevis. Tollen en ambacht in laatmiddeleeuws Brugge (1292-1497)
Dit artikel onderzoekt een onderwerp dat tot nu toe weinig aandacht heeft gekregen, maar veel inzicht biedt in de organisatie van de laat-middeleeuwse stedelijke maatschappij. Het analyseert de organisatie van het laat-middeleeuwse marktsysteem voor vis in een kuststad als Brugge. Dit artikel toont het grote belang van de vissector in de stedelijke voedselvoorziening door een reconstructie te maken van de specifieke vistollen, met name de Grote Vistol op de invoer van geconserveerde vis en de stedelijke Vismarkttol. Het toont verder aan dat niet alleen de viskopers, maar zeer brede lagen van de stedelijke samenleving betrokken waren de handel in vis. Het vismarktsysteem is een interessant concept dat niet alleen het visambacht een plaats geeft, maar alle vismarktdeelnemers omvat. Binnen het vismarktsysteem hielden de vrije visverkopers zich voornamelijk bezig met de verkoop van verse zeevis en vette vis, zoals zalm en steur. Beenhouwers en schouten konden echter, op basis van een toetredingsverzoek, ook deelnemen aan de handelsactiviteiten (hanse) van het visambacht. Niet-ambachtsleden zoals vrouwen en kleinere handelaren (beurdenaars) mochten zich, in bescheiden mate, ook bezig houden met de verkoop van verse zeevis. Hun aanwezigheid in dit marktsegment leidde tot veelvuldige aanvaringen met het visambacht. De overige niet-ambachtsleden hielden zich bezig met de verkoop van zoetwatervis en schelpdieren.
Martine Vanwelden – een nieuwe blik op een aloude instelling: de Oudenaardse Coemannengulde in de veertiende en vijftiende eeuw
Over de Oudenaardse ‘Coemannengilde’ bestaat heel weinig archivalisch materiaal. Het is een instelling die ver terugkeert in de tijd en die bleef bestaan tot op het einde van het Ancien Regime. Aan de hand van het eerste deel van een ledenregister (1343-1498), focust de auteur zich op de veertiende en vijftiende eeuw. Op dat ogenblik heeft de gilde al een hele weg afgelegd. De naam laat veronderstellen dat de gilde oorspronkelijk een koopmansgilde was, nauw verbonden met de Oudenaardse draperie. Omdat ieder lid poorter diende te zijn van de stad, werd het ledenregister naderhand gebruikt als bewijsmateriaal van poorterschap. Op basis hiervan het ‘Coemannenbouc’ omschrijven als een poortersboek is echter een stap te ver. In de bestudeerde periode was de gilde niet langer een economische speler in het stedelijke netwerk. De gilde had in de loop der eeuwen eerder een sociaal-religieus karakter aangenomen en rekruteerde haar leden uit verschillende sociale lagen van stad en hinterland. De gilde kon rekenen op een ruime financiële tussenkomst van de stad. Op het eind van de vijftiende eeuw werd deze kost te groot voor de stad. De gilde verloor daardoor de meeste van haar rechten.
Casper van Waesberghe – Van Christus tot David: de aantrekkingskracht van Brugge voor de laatmiddeleeuwse schilder (1475-1518)
Tijdens de vijftiende eeuw beleefde Brugge haar economische, politieke en artistieke hoogdagen. De Brugse ster begint echter in het laatste kwart van die eeuw te tanen, en na de Vlaamse opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk is de stad economisch uitgespeeld. De Brabantse steden, Antwerpen voorop, nemen het roer over en groeien op hun beurt uit tot economische en politieke centra van Europees belang. Toch blijft in dit klimaat de Brugse schilderindustrie nog bloeien en kan ze succesvolle meesters afleveren zoals Gerard David, Jan Provoost en Adriaen Isenbrant. Deze bijdrage nuanceert het verval en probeert te verklaren waarom Brugge haar aantrekking voor schilders kon behouden. Uit een analyse van de ingeweken schilders blijkt dat de regionale aantrekkingskracht van Brugge amper inboette tegenover de vorige periode. Ook op vlak van opdrachtgevers lijkt er verrassend veel continuïteit te zijn. De stedelijke magistratuur, het Brugse Vrije, de kerkfabrieken, gilden, ambachten en scholen hebben allemaal nood aan schilders. Ook blijven er in Brugge genoeg kapitaalkrachtige particulieren rondlopen om de vraag hoog te houden. De vrije schildermarkt was echter een belangrijke nieuwigheid die ook de Brugse schilders wisten te bespelen. Brugge bleef een rots in de branding voor de oude stijl, terwijl Antwerpen zich waagde aan stilistische experimenten die de nakende Renaissance inluidden.
Bijdragen
Marc Ryckaert – Een condoleancebrief van algemeen rijksarchivaris Joseph Cuvelier bij het overlijden van kanunnik Arthur De Schrevel, voorzitter van het Genootschap voor Geschiedenis (april 1934)
Op 18 april 1934 overlijdt in Brugge op vierentachtigjarige leeftijd kanunnik Arthur De Schrevel. Hiermee verliest het bisdom Brugge een hooggewaardeerd priester en het Genootschap voor Geschiedenis zijn voorzitter. Ook voor het Brugse en Belgische geschiedkundige milieu is het heengaan van De Schrevel een verlies, zoals blijkt uit de brief met rouwbetuiging van algemeen rijksarchivaris Joseph Cuvelier.